Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Overgangswet W.V.O.

 

Artikel 45
1
Voor de kosten van stichting en eerste inrichting ten behoeve van een gemeentelijke of, voor zover die kosten ingevolge artikel 72 van de Lager-onderwijswet 1920 ten laste van de gemeente zijn gekomen, ten behoeve van een bijzondere school voor voortgezet gewoon of uitgebreid lager onderwijs, ontvangt de gemeente met ingang van 1 januari 1969 een vergoeding ten laste van het Rijk.
2
Ter berekening van de vergoeding stelt Onze minister het bedrag vast van de werkelijke kosten, bedoeld in het eerste lid, alsmede het jaar, waarin het gebouw is voltooid.
3
De vergoeding omvat per jaar tot het tijdstip, waarop veertig jaren na het in het tweede lid bedoelde jaar zijn verlopen, de som, die jaarlijks nog nodig zou zijn voor rente en aflossing van een veertigjarige geldlening tot het vastgestelde bedrag, aangegaan in het jaar van voltooiing, waarbij de aflossing op jaarlijks gelijke bedragen is gesteld en de rente wordt berekend over het niet afgeloste deel van die lening tegen een rentevoet, als ingevolge artikel 79, vijfde lid, van de Lager-onderwijswet 1920 is bepaald voor het jaar van voltooiing.
4
Voor de berekening van de vergoeding wordt uitbreiding van een schoolgebouw met een of meer nieuwe lokalen aangemerkt als stichting van een nieuw gebouw.
5
Indien en voor zover de gebouwen en terreinen van een gemeentelijke school niet meer ten behoeve van het voortgezet onderwijs worden gebruikt, eindigt de vergoeding met ingang van de daaropvolgende maand.
6
Het eerste tot en met vijfde lid zijn slechts van toepassing op andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •